DE TIJDBRUG

Deel 1: herfstvakantie, woensdagmiddag, het jaar 2118

‘Wat zou daar aan de hand zijn?’ vraagt Arrie. Samen met zijn beste vriend Otto loopt hij door de stad.
Otto kijkt op naar het groepje dat midden op het plein staat. ‘Ik denk dat ze iets zien,’ zegt Otto en hij schopt een steentje weg terwijl ze verder slenteren.
‘Pfft,’ zucht Arrie. Dat begreep hij zelf ook wel! ‘Zullen we gaan kijken?’ Hij wil er naartoe rennen, maar Otto is niet vooruit te branden.
‘Ik heb geen zin in problemen,’ antwoordt Otto.
‘We zitten niet meteen in de problemen als we alleen gaan kijken,’ zegt Arrie. Hij ziet dat Otto aarzelt. ‘Dan ga je niet, ik ga kijken. Zo terug!’ Zonder om te kijken rent hij naar het groepje. Mensen dringen om elkaar heen en duwen elkaar aan de kant. Arrie duikt onder een arm door en drukt zichzelf tussen twee mensen naar voren. Iedereen lijkt door elkaar te schreeuwen.
‘Het kan niet waar zijn!’
‘Waar denk je dat je mee bezig bent?’
Arrie ziet nog steeds niet wat er is en wurmt zich verder naar het midden van de groep.
‘Vlug! Voor de politie komt.’
‘Kan ik mee?’
Eindelijk ziet Arrie wat er aan de hand is. Hij kan het niet geloven. Hier… Midden op het plein. Dat hij dat nog eens zou zien. Een echte tijdbrug!
‘Hoe ver gaat-ie?’
‘Waar heb je hem vandaan?’
Tijdreizen is verboden. Arrie weet het. Net als dat hij terug moet gaan naar Otto om te zorgen dat hij niet in de problemen komt, maar de tijdbrug trekt aan hem als een magneet. De brugpoort zweeft iets boven de grond, ongeveer zo hoog als Arries knie, en hij komt ongeveer tot zijn neus. De ronde poort straalt blauw licht uit en omdat Arrie te veel naar de zijkant staat, kan hij niet naar de andere kant van de brug kijken. Stapje voor stapje komt hij dichterbij, maar iedereen wil het zien.
‘Politie!’ klinkt het ineens boven het geschreeuw uit.
‘Tijdbrugpatrouille!’
Iedereen rent alle kanten op. Verbaasd kijkt Arrie wat er gebeurt. Een vrouw valt en een man loopt over haar heen. Iemand anders rent tegen de tijdbrug aan en meteen loopt het bloed over zijn blote onderarm. Daar kwam hij goed vanaf! Tijdbruggen zijn levensgevaarlijk als je ze verkeerd raakt.
Dan ziet Arrie hoe de tijdbrugpatrouille aan komt rennen. Hij moet naar Otto, maken dat hij weg komt! Zoekend kijkt hij om zich heen en ineens merkt hij Otto op tussen de duwende en trekkende mensen. Wat doet híj hier?!
‘Otto!’ schreeuwt Arrie.
Otto draait zich om. Hij staat vlak bij de tijdbrug. Een vrouw duwt hem opzij en duikt door de brug. Otto wordt tegen een brede man aangeslingerd die hem hard wegduwt. Richting de tijdbrug. Waar Otto doorheen valt…
De politie komt aanrennen en de tijdbrug sluit.
Arrie staart naar de plek waar net nog de tijdbrug was. Niets is er meer te zien. Alleen nog het plein, net als anders. Als de voorste politieman niet had staan stampvoeten waar net de brug nog was, had Arrie misschien gedacht dat hij het zich had verbeeld. Maar hij had zich de tijdbrug niet verbeeld. En Otto? Had hij zich dan misschien verbeeld dat zijn beste vriend door de tijdbrug was verdwenen?
De politieman is gestopt met stampvoeten en kijkt nu speurend het plein over. De meeste omstanders zijn gevlucht. Alleen de man met de armwond strompelt nog in de verte. Dan krijgt de agent Arrie in de gaten. De woedende blik komt weer terug en hij doet een eerste stap in zijn richting.
Arrie denkt niet langer na, draait zich om en rent weg zo hard hij kan. Mooi niet, denkt hij en sprint het plein over. Mij pak je niet, en hij schiet een steeg in. Ik keek alleen maar, de hoek om. Stomme smeris, een nog kleinere steeg in. Ik weet nergens van, een binnenplaatsje op. Pak maar een ander, hij trekt de deur van een schuur open. Ik heb net m’n beste vriend zien verdwijnen, en hij gaat naar binnen. Ik heb niets gedaan, hij sluit de deur achter zich. Wat heb ik gedaan?! Arrie laat zich achterin de schuur op de grond zakken, achter een stapel kisten en een grasmaaier.
Daar blijft hij stil zitten. Heeft iemand hem naar binnen zien gaan? Er was niemand op de binnenplaats. Toch? En Otto? Waar was Otto? Had Arrie goed gezien dat hij door de tijdbrug verdween? Maar wat deed hij daar? Was hij Arrie komen zoeken? Of had Arrie het zich verbeeld? Of zich vergist? Misschien was het Otto niet… Dat moest het zijn. Toch?

Deel 2: vijf jaar later, voor iedereen, behalve voor Otto

Op de hoek van de steeg leunt Arrie nonchalant tegen de muur aan. Hij kijkt naar het punt midden op het plein, daar waar zijn beste vriend precies vijf jaar geleden is verdwenen door de tijdbrug. Iedere dag staat hij hier te kijken. Eerst wachtte hij nog wel eens midden op het plein, of in een ander zijstraatje, maar na jaren weet hij dat dit de beste plek is. Hier wordt hij nooit gestoord of aangesproken, behalve door de eigenaar van het slechtlopende café naast hem als hij de vuilnis buiten zet. Ook kan Arrie hier de plek van de tijdbrug goed in de gaten houden. Niet dat hij verwacht vandaag eindelijk de andere kant van de brug te zien. Wie is zo gek een brug in te stellen op precies vijf jaar? Alsof je erom vraagt gearresteerd te worden. Maar je weet het nooit, dus wacht Arrie om vandaag misschien eindelijk zijn beste vriend terug te zien.
Hij kijkt op zijn horloge. Het is kwart over drie. Toen was het ook zo laat. Arrie heeft het krantenartikel bewaard, want anders had hij het niet geweten. Hij kent het artikel woord voor woord. De belangrijkste dag uit Arries leven, de verdwijning van zijn beste vriend, en het enige dat in de krant stond was een klein stukje van tien zinnen. Aan de andere kant is dat misschien maar beter ook. Hopelijk staat de tijdbrug niet in het register. Dat werd toen nog niet zo goed bijgehouden als nu. Er is ook geen politie te zien en stel dat Otto terugkomt, dan is dat maar beter ook zo.
Arrie kijkt nog een keer op zijn horloge. Hij zal nog een kwartier wachten en dan weer naar huis gaan, net als iedere dag. Dan heeft hij een half uur voor en een half uur na de verdwijntijd hier gestaan. De goedkope tijdbrug die was gebruikt kon waarschijnlijk alleen per dag worden ingesteld, niet per uur.
‘Dag jongen,’ hoort Arrie een zware stem achter zich.
Nog voor hij om kijkt weet hij wie het is. De cafébaas komt met een vuilniszak naar buiten en loopt sloffend naar de zwarte container.
‘Dag meneer Liefhout,’ groet Arrie beleefd.
De cafébaas gooit de zak in de container, knikt naar Arrie en gaat weer naar binnen. Zo gaat het meestal. Ze zijn elkaar gewend en meer woorden hebben ze niet nodig.
‘Brug!’ hoort Arrie iemand roepen op het plein. Met een ruk draait hij zijn hoofd om, ziet de blauwe poort en trekt een sprintje. Deze keer hoeft hij zich niet door een kluwen mensen heen te worstelen, maar staat hij meteen vooraan. Toch verzamelt zich al snel een groepje. Ramptoeristen, denkt hij geïrriteerd.
Er klinkt geroezemoes.
‘Hoe oud zou hij zijn?’ vraagt iemand.
‘Zou hij werken?’
Arrie krimpt ineen bij die vraag. Natuurlijk zal hij werken! Hij wil er niet na vijf jaar wachten achter komen dat zijn beste vriend door zijn schuld door een defecte tijdbrug is geduwd en dood is gegaan in de tijd.
‘Staat er een beloning op deze reizigers?’
Nee! denkt Arrie. Dan had hij het geweten.
‘Beter het zekere voor het onzekere nemen,’ roept de man die naast Arrie staat. Het is een brede kerel en hij gaat er goed voor staan. Als je een tijdreiziger aan de politie uitlevert, kan je soms een beloning krijgen.
Op dat moment komt de vrouw door de brug gesprongen. Arrie herkent haar direct. Hij heeft de gebeurtenis van vijf jaar geleden zo vaak voor zich gezien in zijn hoofd, dat hij haar gezicht nooit meer zal vergeten.
De vrouw kijkt verbaasd om zich heen en voor ze er erg in heeft, pakt de brede man haar bij haar arm. Maar hij is niet de enige die de beloning voor een tijdreiziger wel wil opstrijken en al snel staan er vier mensen aan de vrouw te trekken.
Arrie houdt gespannen de tijdbrug in de gaten. Hij moet voorzichtig zijn om zich niet te verwonden aan de poort, maar hij mag het niet laten gebeuren dat Otto door die mensen te pakken wordt genomen. Tussen het gewoel zet hij zijn voeten stevig op de grond.
Drie, twee, één, telt hij in z’n hoofd.
En daar valt Otto door de brug heen.
Als in een reflex pakt Arrie Otto’s pols vast, trekt hem overeind en sleurt hem mee.
‘Daar gaat er nog één,’ roept een vrouw en de mensen kijken om wie ze bedoelt.
Terwijl iedereen aan het zoeken is, maakt Arrie van de verwarring gebruik en sleept zijn beste vriend de massa uit.
‘Wat gebeurt er?!’ roept Otto.
‘Rennen!’ schreeuwt Arrie en zo hard als ze kunnen maken ze zich uit de voeten.
Arrie heeft in de afgelopen jaren de beste vluchtroutes verkend, maar hij heeft nu geen tijd om na te denken en rent in het wilde weg steegjes in en uit tot hij ervan overtuigd is dat niemand ze meer achtervolgt.
‘Hè hè,’ zucht Arrie en hij slaat zijn armen om Otto heen. Zo blijven ze een tijdje staan.
Otto is kleiner dan Arrie zich herinnert, maar hij is zelf natuurlijk ook vijf jaar ouder. Otto ruikt nog hetzelfde. Nooit heeft hij geweten dat hij de geur van z’n beste vriend heeft gemist, maar hij is blij dat hij hem ruikt.
‘Arrie?’ vraagt Otto terwijl hij zich probeert los te maken uit Arries omhelzing.
‘Ja?’ vraagt Arrie en kijkt hem aan zonder los te laten. Hij zal hem nooit meer loslaten. Nooit meer…
‘Ben jij het echt?’ vraagt Otto ongelovig.
Arrie slikt.
Otto kijkt hem met grote ogen onderzoekend aan. Dan is het alsof hij hem pas echt herkent en meteen verandert zijn gezicht alsof Arrie hem heeft beledigd. Hij maakt zich los uit Arries armen, doet een stap achteruit en zijn gezicht betrekt nog verder. Otto’s ogen knijpen zich steeds meer samen tot hij boos en al snel woedend tegenover Arrie staat. Zijn ademhaling is zwaar geworden en zijn vuisten zijn gebald. ‘Wat heb je nou weer gedaan?!’ schreeuwt hij.

Arrie beantwoordt zo goed mogelijk alle vragen die Otto heeft.
Hij wil natuurlijk weten hoeveel tijd er voorbij is gegaan, hoe het met zijn ouders is, of hij wordt gezocht, hoe het verder moet nu hij er weer is en alles wat is gebeurd terwijl hij weg was.
Arrie legt het zo goed mogelijk uit, maar iedere keer dat hij volgens Otto niet snel genoeg een antwoord geeft, niet voldoende vertelt of het gewoon niet weet, begint Otto te stampvoeten, te schreeuwen en te huilen. Telkens dat het gebeurt, krimpt Arrie in elkaar en voelt het alsof Otto op hem inslaat, terwijl hij hem geen één keer meer aanraakt.
Het duurt steeds langer voordat Otto een nieuwe vraag stelt. Terwijl hij nadenkt blijft Arrie stil, bang om hem nog kwader te maken.
Dan komt het moment dat Otto geen vragen meer heeft, of in ieder geval blijkbaar geen nieuwe meer kan bedenken. Hij blijft een tijd stil en zucht dan diep.
Arrie staart naar de grond. Soms kijkt hij even op naar zijn beste vriend, maar wendt dan snel zijn blik weer af voordat Otto het ziet en opnieuw naar hem gaat schreeuwen.
‘En nu?’ vraagt Otto dan.
‘Wat nu?’ vraagt Arrie. Hij durft weer op te kijken.
‘Wat doen we nu?’ vraagt Otto.
Arrie voelt een kriebel in zijn buik bij die vraag. Hij dacht dat hij Otto kwijt was. Hij was hem kwijt! Vijf lange jaren… Toen had hij hem een ogenblik terug, om hem meteen weer kwijt te raken tijdens de grootste tirade die hij ooit van Otto had gehad, groter dan alle andere bij elkaar. En hij had er veel gehad, iedere keer dat hij ze in de problemen had gebracht. Maar misschien… Was hun vriendschap toch niet helemaal voorbij?
‘Zullen we naar huis gaan?’ vraagt Arrie zacht, net als hij altijd deed na een tirade van Otto, bedenkt hij zich als hij het zegt.
Otto zucht en knikt, ook net als vroeger.
Arrie bedenkt zich dat het voor Otto pas twee dagen geleden is dat hij voor het laatst boos op hem is geworden.
Naast elkaar slenteren ze de steeg uit, oud en vertrouwd, behalve dat Arrie nu anderhalve kop boven Otto uitsteekt, in plaats van een halve.
‘Je bent lang geworden,’ zegt Otto.
Arrie glimlacht voorzichtig.
‘En je hebt puisten.’
Hij kan er niets aan doen, maar er verschijnt een brede glimlach op zijn gezicht. Hij heeft een hekel aan zijn puisten, wil ze niet zien in de spiegel en vindt het nog erger als iemand hem erop wijst. Maar Otto mag alles tegen hem zeggen, alles dat waar is en Otto zegt alleen iets als het waar is.
Otto kijkt naar hem op, Arrie kijkt terug en voor hij het weet, lachen ze weer als vroeger.
Als Arrie weer een beetje bijkomt, zucht hij diep. Hij kan zich niet herinneren zich ooit gelukkiger te hebben gevoeld dan op dit moment, met zijn beste vriend weer naast hem.

Deel 3: 3 weken later

Bij het hek van het schoolplein staat Arrie te wachten. Het is vertrouwd en vreemd tegelijk om hier na een paar jaar ineens weer iedere dag te zijn.
De bel gaat, de ouders die staan te wachten kijken onrustig op om te zien of hun zoon of dochter al naar buiten komt. Arrie zoekt de gezichten af van de kinderen die het schoolplein op stromen tot hij Otto in de gaten heeft.
Otto loopt samen met een andere jongen, Bas. Otto heeft al vaker over hem verteld. Ze zitten naast elkaar in de klas en iedere keer dat Otto over hem begint, voelt Arrie een steek in zijn buik.
Hij ziet hoe de jongens naar de fietsenstalling lopen en Bas één van de fietsen van het slot haalt. Hij volgt ze met zijn ogen tot ze bijna bij de uitgang zijn. Ze lachen om iets dat Arrie niet kan verstaan.
Als Otto hem eindelijk in de gaten krijgt, zwaait Arrie naar hem. De stralende lach verdwijnt van Otto’s gezicht en meteen is daar weer die steek in Arries buik. Zou hij niet willen dat hij hier was? Had hij hem toch niet vergeven ook al zei hij gisteren nog van wel?
‘Hé Arrie,’ zegt Otto als hij voor hem staat.
Bas staat naast hem met z’n fiets aan de hand en kijkt ongeïnteresseerd de andere kant op.
‘Ik ga vanmiddag met Bas mee,’ gaat Otto verder. ‘Dat vind je niet erg, toch?’
Arrie voelt zijn gezicht tintelen en slikt om de brok uit zijn keel weg te krijgen.
‘Nee,’ zegt hij, zachter en hoger dan zijn bedoeling was. Hij kucht voor hij verder gaat. ‘Natuurlijk niet. Wat gaan jullie doen?’
‘Weet niet,’ zegt Otto en hij haalt zijn schouders op. ‘We zien wel.’
Arrie knikt, in beslag genomen door de steek die zijn hele buik lijkt te vullen en die hij voor Otto wil verbergen.
‘Zie ik je morgen?’ vraagt Otto.
Arrie knikt nog een keer. Zijn gezicht tintelt nog steeds.
‘Mooi. Wil je dan helpen met mijn rekenen? Jij hebt dat toch al lang gehad.’
‘Natuurlijk,’ perst Arrie zo nonchalant mogelijk over zijn lippen. En voor de zoveelste keer wordt hij eraan herinnerd dat hij vijf jaar ouder is.
‘Doei,’ zegt Otto. Hij en Bas draaien zich om. Bas stapt op zijn fiets en Otto springt op de bagagedrager, zoals hij altijd bij Arrie had gedaan.
‘Waarom spreek je nog met hem af?’ hoort Arrie Bas vragen. ‘Ik kan ook helpen met je rekenen.’
‘Weet ik,’ zegt Otto. ‘Maar dat doe ik liever met mijn beste vriend.’
Daarna slingeren de twee jongens weg tot ze zijn verdwenen in Arries tranen van geluk.



Terug!