In september 2015 ben ik begonnen met de opleiding Proza voor kinderen van Scriptplus. Het Klaverhuis moet blijven is één van de verhalen die ik geschreven heb voor niveau 2 van de opleiding en voor de Kinderboekenweek 2016 dat als thema heeft: 'Voor altijd jong!' (over opa's en oma's).


HET KLAVERHUIS MOET BLIJVEN

‘Ik moet jullie wat vertellen,’ zei Maartjes oma tegen Maartje en Bram.
Met een ruk keek Maartje op. Oma keek haar serieus aan en opa knikte ernstig. Het moest dus iets belangrijks zijn. Bram wiebelde heen en weer. Hij zat naast Maartje op de bank en was haar beste vriend.
‘Mevrouw Damhuizen gaat verhuizen,’ zei oma.
‘De oma van Olivier?’ vroeg Bram.
‘Ja,’ zei oma. ‘En daardoor wonen we nog maar met elf mensen in het Klaverhuis.’
Het Klaverhuis was een groot huis waar een aantal oude mensen samen woonden die niet meer alleen wilden of konden wonen.
‘Maar wat is daarmee dan?’ vroeg Maartje.
‘Daardoor zijn er te weinig bewoners en moet het Klaverhuis sluiten,’ zei oma.
Maartje sloeg haar hand voor haar mond.
‘Nee…’ zei Bram met grote ogen.
‘Waar moeten jullie dan wonen?’ riep Maartje en ze sprong op. Opa en oma zaten allebei met hun hoofd te schudden.
‘Gisteren is meneer Van der Laan geweest, die de papieren doet,’ zei oma. ‘Er waren al een tijdje geldproblemen, dus er moest iets veranderen.’
‘Waarom heb je dat niet verteld?’ vroeg Maartje.
‘We wilden jullie niet ongerust maken,’ zei oma. ‘Niet zolang er niets zeker was. Maar nu is het zeker dat alle bewoners van het Klaverhuis gaan verhuizen naar De Zonnebloem.’
Oma probeerde opgewekt te klinken, maar ze sprak de naam uit alsof ze een vies zuurtje in haar mond had.
‘Maar dat mag niet!’ riep Maartje. ‘Jij vindt het daar afschuwelijk.’ De Zonnebloem was een groot verzorgingstehuis in de stad. Volgens oma was alles daar grijs en ongezellig.
Oma zei niets, maar Maartje zag dat ze tranen in haar ogen kreeg.
‘Het zal vast wel goed komen, Els,’ zei opa en hij legde zijn hand op oma’s arm.
Oma knikte, maar er gleed toch een traan over haar wang. Snel veegde ze hem weg, maar ze hadden het allemaal gezien.
‘En hoe moeten we dan langs komen?’ vroeg Maartje.
‘Jullie kunnen met de bus komen,’ zei oma. ‘Ik denk dat je dat nu wel mag van papa en mama.’
Maartje was weleens met mama met de bus naar de stad geweest, maar ze was misselijk geworden en had overgegeven, dus deed ze dat niet meer.
‘Hebben ze daar ook bingo?’ vroeg Bram.
Oma glimlachte naar hem. ‘Dat weet ik niet.’
‘Maar Sien neemt vast de bingomolen mee,’ zei opa.
‘Gaat Sien ook mee?’ vroeg Maartje. Dat was dan in ieder geval nog iets. Sien was de zuster en woonde ook in het Klaverhuis. Op die manier was ze er altijd als iemand hulp nodig had.
‘Riep iemand mijn naam?’ vroeg Sien. Ze was aan komen lopen zonder dat Maartje het in de gaten had.
‘Oh, Sien!’ riep Maartje en ze sloeg haar armen om Sien heen. ‘Ik wil helemaal niet dat jullie weg gaan!’
‘Ik ook niet!’ riep Bram.
‘Wij allemaal niet,’ zei Sien. ‘Maar zonder meneer en mevrouw Damhuizen komen we zes bewoners te kort om rond te komen. Meneer Van der Laan heeft het me voorgerekend. We kunnen nergens meer op bezuinigen en de bewoners kunnen niet meer bijdragen.’
Meneer Damhuizen was een paar weken geleden overleden. Dat was de opa van Olivier, een jongen uit de klas van Maartje en Bram. Het was heel zielig geweest. Hij was lang ziek geweest en Olivier had in de klas gehuild toen hij dood was gegaan. De vervelende Olivier die altijd iedereen aan het huilen probeerde te maken, had zelf gehuild.
‘Zal ik nog een kopje thee voor jullie inschenken?’ vroeg Sien.
Maartje knikte en plofte weer op de bank neer.

‘Wat moeten we nou doen, Bram?’ vroeg Maartje. Het was pauze en ze zaten naast elkaar op het muurtje om het schoolplein. ‘Er moet toch iets zijn dat we kunnen doen waardoor opa en oma niet naar die stomme Zonnebloem hoeven?’
‘Maar wat dan?’ vroeg Bram. ‘Je hebt gehoord wat Sien zei. Zonder mevrouw Damhuizen komen ze zes bewoners te kort.’
Bam! Een voetbal kwam hard tegen Maartjes arm aan.
‘Kijk uit je doppen!’ schreeuwde ze, sprong van het muurtje en rende naar de bal toe. Vlak voor Olivier hem kon grijpen, pakte ze hem en klemde hem stevig tegen zich aan.
‘Ik dacht, ik schud je even wakker,’ zei Olivier, gemeen als altijd. ‘En geef me nu maar snel m’n bal terug, voor ik tegen de juf zeg dat je hem hebt afgepakt.’
Hij hield z’n hand op voor Maartje en keek haar met z’n schijnheiligste gezicht aan. Alle volwassenen trapten er altijd in. Die vonden Olivier zo’n nette jongen, maar alle kinderen wisten dat het een rotkind was.
‘Door jouw oma zijn er wel zes bewoners tekort voor het Klaverhuis en moeten mijn opa en oma verhuizen,’ zei Maartje boos en ze bleef hem strak aankijken.
‘Nou en?’ zei Olivier. ‘Wat maakt dat nou weer uit?’
‘Omdat De Zonnebloem grijs en ongezellig is.’
‘En ze hebben er geen bingo,’ zei Bram die er nu ook bij kwam staan.
‘Volgens mijn vader hebben ze daar veel betere zorg, terwijl het lang niet zo duur is. Ze maakt de hele erfenis op, zegt hij.’
‘Sien kan heel goed voor iedereen zorgen,’ zei Maartje.
‘Volgens mijn vader niet,’ zei Olivier.
‘In het Klaverhuis is het tenminste gezellig,’ zei Maartje.
‘M’n vader zegt dat dat niets uitmaakt. Het zijn allemaal huizen met stinkende oude mensen,’ zei Olivier.
‘Mijn opa en oma stinken niet!’ riep Maartje.
Olivier haalde zijn schouders op. ‘Wat kunnen jouw opa en oma mij nou schelen?’
‘En kan jouw oma jou wel wat schelen?’ vroeg Maartje.
‘Mijn oma is oud. Volgens mijn vader vinden oude mensen alles goed zolang ze te eten krijgen.’
Maartje liet de bal uit haar handen vallen. Hij stuiterde twee keer voor Olivier hem te pakken had en ermee wegrende. Ze kon haar oren niet geloven. Hoe kon hij dat nou zeggen over zijn eigen oma?
‘Je moet niet naar hem luisteren,’ zei Bram en ze gingen weer samen op het muurtje zitten. ‘Hij is gewoon stom, net als z’n vader blijkbaar.’
Maartje voelde zich alsof de voetbal niet tegen haar arm, maar tegen haar hoofd was aangetrapt, zo in de war was ze.
‘Hij vindt het gewoon niet erg dat zijn oma het misschien niet leuk vindt in De Zonnebloem,’ zei Maartje zacht. Ze probeerde het te begrijpen. Ze had het altijd al raar gevonden dat die aardige mevrouw Damhuizen zo’n stomme kleinzoon had, maar dit sloeg alles. Dat zei je toch niet over je oma?!
‘Het ligt aan zijn vader,’ zei Bram. ‘Dat zei hij eigenlijk, toch?’
‘Ja,’ zei Maartje en ze dacht na over wat Olivier had gezegd. ‘Zouden er nog meer opa’s en oma’s in De Zonnebloem wonen die daar eigenlijk niet willen wonen?’
‘Dat zou zielig zijn,’ zei Bram. ‘Die moeten ook in het Klaverhuis komen wonen.’
‘Dat is het!’ riep Maartje en ze sprong weer van het muurtje. ‘Bram, je bent geniaal!’ Ze sloeg haar armen om hem heen.
‘Ik?’ vroeg Bram en hij stond ook op.
‘We gaan in De Zonnebloem vragen wie er in het Klaverhuis wil komen wonen! En als we zes mensen gevonden hebben, hoeft het Klaverhuis niet dicht.’
‘Dat ís geniaal!’ riep Bram.
‘En dan nemen we posters mee die we uit kunnen delen. Die kunnen we vanmiddag maken en dan gaan we morgen naar de stad. Morgen is het woensdag, dus dat komt goed uit.’

‘Bij de volgende halte moeten we eruit,’ zei Bram.
Maartje knikte en hield een plastic zak stevig vast terwijl de bus een bocht maakte.
Bram had gisteren uitgezocht hoe ze bij De Zonnebloem moesten komen, terwijl Maartje posters maakte. Die posters zaten nu in hun rugzakken. “Kom wonen in het Klaverhuis” had ze op alle posters geschreven. Bram had het adres erop geschreven, zodat de mensen wisten waar het was. Ook hadden ze het Klaverhuis erbij getekend, zodat de mensen wisten hoe het eruit zag, maar dat was te veel werk geweest, dus stond op de meeste posters nu alleen een klaver getekend.
De bus stopte voor De Zonnebloem. Het was een groot wit gebouw met daarvoor een grasveld. In het midden van de gebouw was een brede schuifdeur met daarboven in grote letters “De Zonnebloem”. Ze liepen er naartoe. Naast de deur stonden bloembakken, maar er stonden niet eens bloemen in, alleen een paar dorre takjes en wat groene blaadjes. Dat was bij het Klaverhuis wel anders. Daar zorgde mevrouw Jansen dat de tuin er netjes bij lag en bij de voordeur geurige bloemen stonden.
‘Dan voelt iedereen zich welkom,’ zei ze altijd. Maartje en Bram hadden haar weleens geholpen bij het onkruid wieden en meneer Jansen zorgde dat het gras op tijd gemaaid werd. Als de zon scheen, zat iedereen graag in de tuin.
Bij De Zonnebloem niet. Hier was het stil en voelde waarschijnlijk niemand zich welkom. Waarom zou mevrouw Damhuizen hier naartoe willen verhuizen?
Binnen was eerst een balie. De mevrouw achter de balie zat te bellen en keek niet eens op toen Maartje en Bram binnen kwamen.
‘En nu?’ vroeg Bram zachtjes.
‘Iedereen zit vast in de huiskamer,’ zei Maartje, ‘maar waar is dat?’
‘Daar staat “eetzaal”,’ zei Bram en hij wees naar een bordje. Ze liepen een gang in en kwamen bij een eetzaal. Daar zaten mensen aan tafeltjes te kletsen. Niemand keek op toen ze binnen kwamen.
‘Wat zijn het er veel,’ zei Bram. ‘Waar moeten we beginnen?’
Maartje haalde diep adem. ‘Bij het begin natuurlijk.’ En ze stapte op de dichtstbijzijnde tafel af.
‘Goedemiddag,’ zei ze netjes. ‘Sorry dat ik stoor, maar wij komen van het Klaverhuis. Misschien wilt u daar wonen?’
‘Waar wonen?’ zei een oudere mevrouw. Ze hield haar hand bij haar oor. ‘Ik ben nogal doof, dus je moet iets harder praten, meisje.’
De jongere vrouw die waarschijnlijk op bezoek was, keek geïrriteerd, maar dit was belangrijk. Maartje liet zich niet zomaar wegjagen.
‘Of u in het Klaverhuis wilt wonen!’ riep Maartje naar de oude vrouw.
‘Waar wil ik wonen?’ vroeg de oude vrouw.
‘In het…’ Maartje stopte met schreeuwen toen er een zuster met een boos gezicht aan kwam stappen.
‘Sorry, jongedame, maar hier zitten we niet op te wachten,’ zei de zuster streng.
‘Maar we willen alleen maar vragen…’ begon Maartje.
‘Ik heb het gehoord, maar dat is niet de bedoeling.’ Zachtjes duwde de zuster Maartje en Bram de eetzaal uit.
Daar stonden ze in de lange gang. Ze hadden zo lang in de bus gezeten en niet eens met één iemand kunnen praten. In ieder geval niet iemand die ze verstaan had.
‘Kijk,’ zei Bram. Hij was een stukje de gang in gelopen. ‘Wat gek. Hier hangen de brievenbussen binnen.’
Maartje kwam ook aangelopen. Naast iedere deur hing een brievenbus. Dat waren de kamers van de bewoners en zo kregen ze hun eigen post.
‘Weer geniaal, Bram,’ zei Maartje en ze ritste vlug haar rugzak open. Daaruit pakte ze haar stapel posters en stopte er één in de eerste brievenbus. ‘Neem jij die kant van de gang?’
Zo gingen ze samen door tot alle posters op waren.
‘Er zijn nog veel meer kamers,’ zei Bram. Samen keken ze de lange gang in. En ze waren nog niet eens op de bovenste verdieping!
‘We moeten naar huis,’ zei Maartje, ‘nog meer posters maken.’

‘Zou er al iemand gebeld hebben?’ vroeg Bram.
‘Vast wel,’ zei Maartje vastberaden. ‘Dat moet wel!’ Ze kon zich niet voorstellen dat iemand in De Zonnebloem wilde wonen, en al helemaal niet nu ze het met eigen ogen gezien had. Ze had zich voorgesteld dat overal zonnebloemen stonden bij een huis dat “De Zonnebloem” heette, maar ze had nergens bloemen gezien, laat staan zonnebloemen.
Maartje en Bram gingen het Klaverhuis in en hingen hun jas aan de kapstok.
‘Ja, meneer Van der Laan,’ klonk de stem van Sien uit het kantoortje. Ze klonk ernstig. ‘Dat begrijp ik. Ik snap het ook niet. Als ik meer weet, dan hoort u van mij.’
Maartje en Bram keken elkaar aan.
‘Zou er iets ergs gebeurd zijn?’ vroeg Bram.
‘Erger dan dat het Klaverhuis dicht gaat?’ vroeg Maartje.
‘Misschien weten opa en oma meer,’ zei Bram en ze liepen de huiskamer in.
‘Dag kinderen,’ zei opa toen hij ze zag. Hij zat naast oma op de bank waar ze bijna altijd zaten.
‘Dag lieverds,’ zei oma. ‘Willen jullie een glas limonade?’
‘Ja, lekker,’ zei Bram.
‘Ik ga het wel halen,’ zei Maartje en ze liep al naar de keuken toe.
Toen ze terug kwam vertelde Bram net over de brievenbussen in De Zonnebloem.
‘Het waren er veel!’ zei ze terwijl ze de glazen limonade op tafel zette. Ze knoeide een beetje, maar dat veegde ze snel weg met de mouw van haar trui.
‘En in al die brievenbussen hebben jullie dus een poster gedaan?’ vroeg oma.
‘Niet allemaal,’ zei Bram.
‘We zijn maar tot de derde verdieping gekomen en daar waren ze al op,’ zei Maartje. ‘We moeten nieuwe maken en dan weer terug gaan.’
‘Dag Maartje en Bram,’ zei Sien en ze kwam er ook bij zitten. ‘Hoor ik dat jullie posters hebben uitgedeeld op De Zonnebloem?’
‘Ja!’ zei Maartje. ‘Heeft er al iemand gebeld?’
‘Meneer Van der Laan belde net. Hij is er niet blij mee.’
‘Wat?!’ Dat kon Maartje niet geloven.
‘De directie van De Zonnebloem vindt het onbetamelijk dat juist nu alle inwoners van het Klaverhuis welkom zijn in De Zonnebloem, de bewoners van De Zonnebloem wordt gevraagd om in het Klaverhuis te komen wonen.’
‘Maar misschien willen de bewoners van het Klaverhuis wel niet in De Zonnebloem komen wonen!’ zei Maartje.
‘Maartje, ik begrijp het wel,’ zei Sien. ‘Maar de directie niet.’
Maartje plofte op de bank neer. Stomme directie.
‘Maar meneer Van der Laan is niet de enige die vandaag gebeld heeft,’ zei Sien geheimzinnig.
Allemaal keken ze nu naar Sien.
‘Er zijn twee mensen uit De Zonnebloem die graag in het Klaverhuis willen wonen. Het is nog niet genoeg, natuurlijk. Maar het geeft hoop,’ vertelde Sien.
‘Door onze posters?’ vroeg Bram.
‘Inderdaad. Dus ik zou graag willen dat jullie er nog meer maken, maar helaas letten ze nu bij De Zonnebloem extra goed op of er twee kinderen binnen komen.’
‘Maar daar weet ik wel wat op,’ zei oma.
Ze draaiden zich allemaal verbaasd naar oma.
‘Zaterdag gaan we toch met z’n allen kijken in De Zonnebloem?’ vroeg oma aan Sien.
‘Dat klopt.’
‘Dan mogen we vast onze familie meenemen, die moeten ook weten waar we komen te wonen,’ zei oma.
Sien knikte.
‘Dan valt het vast niet op als Maartje en Bram met ons meegaan.’ Oma keek iedereen trots aan.
‘En dan kunnen we nog meer posters uitdelen!’ riep Maartje.
‘Dat is een goed idee, Els,’ zei opa en hij pakte haar hand stevig vast.
‘We moeten nieuw papier kopen, Bram,’ zei Maartje.
‘Niet nodig,’ zei Sien. ‘Ik heb nog wel een pak in het kantoortje liggen. Als jullie maar tegen niemand zeggen dat ik dit weet.’
‘Tegen niemand,’ zei Maartje en ze deed alsof ze haar mond dicht ritste en met een sleutel op slot draaide. Bram deed hetzelfde en ook opa en oma ritsten hun mond dicht.
‘Kom mee,’ zei Sien. ‘Dan kunnen jullie meteen aan de slag.’

Het leek eindeloos te duren, maar eindelijk werd het zaterdag. Maartje en Bram hadden twee middagen in het Klaverhuis zitten tekenen om zoveel mogelijk posters te maken. Papa en mama dachten dat het kwam omdat ze straks niet zo vaak meer langs konden gaan bij opa en oma en Maartje had ze niets verteld.
Nu liep ze met opa, oma, papa, mama en Bram De Zonnebloem in. Haar handen zweetten toen ze door de schuifdeuren liepen. Zou iemand ze herkennen?
Maar niemand besteedde aandacht aan hen. Ze moesten nog even wachten tot alle bewoners van het Klaverhuis er waren en daarna kregen ze een rondleiding van de directeur. Maartje en Bram gingen steeds verder achteraan staan.
De directeur was bezig met een saai verhaal over het ontstaan van De Zonnebloem. Maartje gaapte en sloeg snel haar hand voor haar mond toen oma naar haar keek. Oma knipoogde en gebaarde met haar hand. Wegwezen, betekende dat. Maartje pakte Brams hand en zo stil als ze konden liepen ze weg en de hoek om. Zo onopvallend mogelijk liepen ze naar boven en zochten ze waar ze ongeveer gebleven waren met uitdelen.
‘Hier was het,’ zei Bram. ‘Ik weet het zeker. Dit vond ik zo’n lelijk schilderij.’
‘Opschieten dan!’ zei Maartje en ze pakten allebei een stapel posters uit hun tas.

De laatste kamers lagen in een zijgang. Maartje stopte een poster in de laatste brievenbus en gaf Bram een high five.
‘We hebben het gedaan!’ zei Bram.
‘En die zuster die dacht dat we echt naar de wc op zoek waren,’ lachte Maartje.
Om de hoek klonk de bel van de lift en er klonken ineens heel veel stemmen.
‘We wachten even op de tweede groep die zo boven zal komen,’ klonk de harde stem van de directeur.
Maartje en Bram duwden hun ruggen tegen de muur en schuifelden naar de hoek toe. Daar keek Maartje voorzichtig wat er in de gang gebeurde. Ze zag dat iemand keek en trok snel haar hoofd terug.
‘Wat zag je?’ fluisterde Bram.
‘Oma,’ fluisterde Maartje terug. ‘Maar misschien keek er nog iemand.’
Met ingehouden adem wachtten ze af wat er zou gebeuren.
Oma verscheen om de hoek. Ze liep rustig achteruit alsof ze alles om haar heen bestudeerde.
‘Doe alsof er niets aan de hand is,’ fluisterde oma terwijl ze naar het plafond keek. ‘Alsof jullie gewoon om je heen aan het kijken waren.’
Maartje en Bram deden hetzelfde als oma en zo liepen ze terug naar de groep.

‘Alles goed gegaan?’ vroeg Sien onopvallend toen iedereen nog even op het grasveld voor de deur stond na te kletsen.
‘Absoluut,’ zei Maartje.
‘Missie geslaagd,’ zei Bram.
‘Hebben jullie nog posters over?’ vroeg Sien.
‘Best wel,’ zei Maartje.
‘Want ik zat te denken,’ zei Sien, ‘misschien zijn er nog mensen bij ons in het dorp die in het Klaverhuis willen komen wonen.’
‘Dan hangen we de posters op in de supermarkt,’ zei Bram.
‘Precies,’ zei Sien en ze gaf de kinderen een knipoog.

Toen Maartje en Bram maandagmiddag het Klaverhuis in liepen, zat Sien in het kantoortje.
Sien had ze al gezien voor Maartje op de deur kon kloppen.
‘Kom binnen,’ zei ze en ze kwam achter haar bureau vandaan.
‘Heeft er nog iemand gebeld?’ vroeg Maartje. ‘We hebben gisteren alle posters langsgebracht bij alle oude mensen in het dorp die we kennen.’
‘En de laatste heeft meneer De Groot net opgehangen in de supermarkt,’ zei Bram.
Meneer De Groot was de baas van de enige supermarkt in het dorp. Die supermarkt was niet zo super, eigenlijk best klein, maar hun dorp was ook best klein, dus dat klopte wel.
‘Dat heeft geholpen!’ zei Sien lachend. ‘Want meneer en mevrouw Lingemans willen ook in het Klaverhuis komen wonen.’
‘Woehoe!’ riepen Maartje en Bram. Samen met Sien maakten ze een dansje door het kantoor tot ze lachend op de grond neer ploften.
‘Nu we al over de helft zijn, kon ik het niet meer voor me houden,’ zei Sien. ‘Ik heb het net iedereen hier verteld en gevraagd of de bewoners nog iemand wisten die hier wilde komen wonen.’
‘Wat een goed idee!’ zei Maartje.
‘Ik hoop dat het werkt,’ zei Sien en ze zuchtte een keer diep. ‘Maar ik moet nu Charlotte Damhuizen helpen met inpakken. Zij verhuist vandaag al. Ga opa en oma maar gedag zeggen.’

Toen Maartje en Bram aan het einde van de middag naar huis gingen, tilden Sien en de vader van Olivier verhuisdozen in een busje.
Mevrouw Damhuizen stond bij de deur en leunde op haar wandelstok.
‘Goedemiddag Maartje en Bram,’ zei ze vriendelijk.
‘Hoi,’ zei Maartje, lang niet zo vriendelijk als mevrouw Damhuizen. ‘Waarom gaat u eigenlijk weg?’ vroeg ze. ‘Nu moet iedereen weg hier en dat willen we helemaal niet.’
‘Soms gaan dingen anders dan je wil, Maartje. Ik was graag gebleven, maar het is beter zo.’
‘Hoe kan het nou beter zijn als u wilt blijven?’
‘Toen Johan overleed,’ zei mevrouw Damhuizen. Even bleef ze stil en daarna ademde ze diep in en weer uit. Het trilde een beetje. ‘Toen heb ik lang met Laurens gepraat. Dat is mijn zoon. Hij had het allemaal al uitgezocht en denkt dat het beter is voor me. Zeker nu ik Johan niet meer heb. Er zijn daar veel meer zusters om voor me te zorgen. Laurens vindt het fijn als ik daar ga wonen.’
‘Uw zoon vindt u een oud stinkend mens dat alles goed vindt zolang u maar te eten krijgt!’
Maartje flapte het er zomaar uit en sloeg snel haar handen voor haar mond.
‘Maartje!’ zei mevrouw Damhuizen en keek haar geschrokken aan.
Maartje zag dat de tranen in haar ogen waren geschoten.
‘Kom,’ zei Bram zachtjes en hij trok aan Maartjes jas. ‘Laten we maar naar huis gaan.’

Met het briefje van Sien stevig in haar hand geklemd, rende Maartje de trap op met twee treden tegelijk. De hele week waren er geen nieuwe aanmeldingen geweest en vandaag had er ineens iemand opgebeld uit De Zonnebloem dat hij ook in het Klaverhuis wilde komen wonen. Nu kwamen ze nog maar één iemand tekort om open te blijven. Ze hadden alleen vanavond nog om een nieuwe bewoner te vinden, dus het moest iemand zijn die wist hoe fijn het was in het Klaverhuis. En diegene was mevrouw Damhuizen! Maartje had er de hele week over nagedacht, maar ze wist zeker dat mevrouw Damhuizen niet in De Zonnebloem wilde wonen. Niet echt.
‘Maartje, ben jij dat?’ klonk haar moeders stem uit de huiskamer. ‘We gaan bijna eten.’
‘Oké, ik kom zo,’ zei Maartje en ze liep weer verder. Met haar jas nog aan ging ze zitten en pakte de telefoon. In haar andere hand hield ze het briefje. Ze toetste de cijfers één voor één in en bracht de telefoon naar haar oor.
‘Piep,’ klonk het. Zou het lang duren voor ze opnam?
‘Piep,’ klonk het nog een keer.
‘Toe dan!’ fluisterde Maartje.
‘Piep.’ En toen werd er opgenomen.
‘Mevrouw Damhuizen,’ klonk het aan de andere kant van de lijn.
‘Mevrouw Damhuizen!’ antwoordde Maartje geschrokken. Wat moest ze eigenlijk zeggen? Ze had dit helemaal niet goed voorbereid.
‘Met wie spreek ik?’ vroeg mevrouw Damhuizen.
‘Met Maartje. De kleindochter van Els en Bas. Ik zit bij Olivier in de klas.’
‘Ja, ik weet wie je bent,’ zei mevrouw Damhuizen vriendelijk. ‘We hebben elkaar van de week nog gesproken.’
Maartje dacht aan hun gesprek voor de deur van het Klaverhuis. Ze moest iets aardigs zeggen, maar daar had ze helemaal geen tijd voor.
‘Ja, dat klopt,’ zei Maartje. ‘Ik vroeg me af…’ Hoe kon ze dit het beste zeggen?
‘Of ik toch weer in het Klaverhuis kom wonen?’ maakte mevrouw Damhuizen haar zin af.
‘Ja, eigenlijk wel,’ antwoordde ze.
‘Ik ben net verhuisd!’ zei mevrouw Damhuizen. ‘En ik vind het wel goed hier. Bovendien kan ik Laurens toch niet vragen om mij nu alweer te verhuizen?’
‘Ik help u met verhuizen,’ riep Maartje meteen. Ze hoorde mevrouw Damhuizen zachtjes lachen.
‘Mijn zoon wil graag dat ik hier ben,’ zei ze toen. ‘Hij denkt dat dit een beter huis voor mij is.’
‘Maar vindt u dat ook?’ vroeg Maartje en ze sprong op.
‘Ach, meisje,’ zei mevrouw Damhuizen. ‘Het maakt me niet zoveel meer uit. Mijn man is nu overleden, dus ik woon toch niet meer bij hem.’
‘Maar dan moet u toch bij vrienden zijn?’ vroeg Maartje. Haar stem sloeg over. ‘Lieve mensen die u kennen, zoals in het Klaverhuis? Toch niet in die grijze Zonnebloem?’ Maartjes keel voelde dik alsof er iets klem zat. Ze kon er moeilijk van praten en haar ogen prikten.
‘Nou,’ zei mevrouw Damhuizen nu streng. ‘Ik bepaal zelf wel waar ik goed zit en ik vind het hier prima. Fijne avond nog.’
Mevrouw Damhuizen had gewoon opgehangen! Met een plof liet Maartje zich weer op het bed vallen.
‘Maartje?’
Geschrokken keek Maartje op. Haar moeder was binnen gekomen.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ze.
‘De oma van Olivier. Ze komt echt niet terug.’

‘Jammer, hè?’ zei Bram.
Maartje knikte. Als ze nu iets zei, moest ze vast weer huilen.
Er was nog steeds geen vrachtwagen te bekennnen. Sien had verteld dat hij er elf uur zou zijn. Het was al vier over elf. Misschien kwam hij wel niet meer. Nooit meer. Dan zouden ze alles weer uitpakken en alles zou blijven zoals het was. Misschien vond meneer Van der Laan vijf nieuwe bewoners ook wel genoeg.
Maartje keek naar haar voeten. Als ze de vrachtwagen zometeen niet zou zien, was het net alsof hij er nog niet was.
‘Kijk,’ zei Bram.
Maartje keek automatisch op en draaide geschrokken haar hoofd weer terug naar haar schoenen. Maar ze had geen vrachtwagen gezien in die flits. Het was een gewone auto.
Ze keek nu beter en zag dat er een taxi aan kwam rijden. Hij stopte voor de deur en de chauffeur stapte uit. Door de zon kon Maartje niet zien wie er in de auto zat.
De chauffeur deed de andere deur open en mevrouw Damhuizen stapte uit de taxi. Maartje moest denken aan hun telefoongesprek van gisteravond en balde haar vuisten.
‘Dag Maartje, dag Bram,’ zei mevrouw Damhuizen. Steunend op haar wandelstok en haar andere arm op die van de taxichauffeur liep ze naar ze toe.
‘Ik…’ begon mevrouw Damhuizen.
Maartje keek haar boos aan. Kwam ze soms kijken hoe iedereen moest vertrekken door haar? Eerst ging ze weg, daarna kwam ze niet terug. Wat wilde ze nou?
‘Ik wil weer hier komen wonen,’ zei mevrouw Damhuizen toen.
‘Waarom doet u dat dan niet?’ vroeg Maartje boos.
‘Dat doe ik ook,’ zei ze. ‘Daarom ben ik hier.’
Even dacht Maartje dat ze het verkeerd begrepen had, maar ze had het echt goed gehoord.
‘Maar gisteren zei u nog…’
‘Ja,’ zei mevrouw Damhuizen. ‘Maar je had gelijk. Ik wil daar helemaal niet wonen. Ik wil hier wonen bij allemaal lieve vrienden en ik moet gewoon doen wat ik zelf wil.’
Maartje sprong op en sloeg haar armen om mevrouw Damhuizen heen. Bijna gooide ze haar omver, maar de taxichauffeur ving haar gelukkig nog net op tijd op.
‘Sorry,’ zei Maartje geschrokken.
‘Het is al goed,’ zei mevrouw Damhuizen lachend.
‘Maartje, Bram,’ klonk de stem van Sien achter ze. ‘Hier zijn jullie.’
Sien kwam naar buiten gelopen en opa en oma kwamen achter haar aan.
‘Sien! Opa, oma!’ riep Maartje.
‘Wat is er?’ vroeg oma lachend.
‘Mevrouw Damhuizen is weer terug!’
Ze zagen haar nu ook staan.
‘Charlotte,’ zei Sien. ‘Wat leuk om je te zien. Het komt alleen heel slecht uit met de verhuizing en…’
‘Daarom ben ik hier,’ zei mevrouw Damhuizen. ‘Ik wil weer hier komen wonen.’
‘Echt?’ riep oma.
‘Weet je dat zeker?’ vroeg Sien.
‘Heel zeker,’ zei mevrouw Damhuizen.
Sien omhelsde mevrouw Damhuizen en oma pakte Maartje en Bram bij de handen en samen met opa maakten ze een dansje.
‘We mogen blijven!’ riep oma.
‘Ik zei toch dat het goed zou komen?’ lachte opa.



Terug!